Oosters despotisme als een vorm van staatsmacht
De oude beschavingen van het Oosten lagen in het zuidendelen van Azië en in Noord-Afrika. Deze omvatten Babylon, Assyrië, Iran, Fenicië, het oude China, Urartu, Egypte, het oude India en de Hettitische staat.
Oosters despotisme is het belangrijkste kenmerk dat de staatsstructuur van deze staten kenmerkt. Deze term betekent de onbeperkte macht van één staatshoofd.
De reden voor de vorming van het oostendespotisme, ligt in het feit dat in oude landen de landgemeenschap lange tijd op zijn plaats bleef en dat privébezit voor land lange tijd niet was ontwikkeld. Aldus werd de landelijke gemeenschap de basis van deze staatsstructuur. Bovendien heeft de opkomst van dit systeem bijgedragen aan de traditionele regels, die de dorpsgemeenschappen niet konden verstoren. In Egypte bijvoorbeeld werd het belang van despotische kracht versterkt door de noodzaak om irrigatievoorzieningen te creëren, zonder welke het onmogelijk was om te bewerken. Als de inwoners zo'n politiek systeem zouden weigeren, zouden de autoriteiten van de staat belangrijke elementen van platina kunnen vernietigen, en zou de bevolking zonder water blijven en zou de massale dood beginnen.
Daarnaast was Oosters despotisme afhankelijkde goddelijke waardigheid van hun heersers. In Egypte bijvoorbeeld, controleerde de farao volledig de wetgevende, militaire en juridische macht. Niemand kon zijn beslissing weerleggen, omdat men geloofde dat hij een bemiddelaar was tussen mensen en goden. In de oud-Sumerische staat was het hoofd ook een opperste macht. Hij werd erkend als een priester, daarom werden zijn bevelen onvoorwaardelijk uitgevoerd. In India werd het despotisme gekenmerkt als de volledige willekeur van de heersende vorst. Hier was de heerser echter geen priester. Al zijn macht was gebaseerd op de leringen van de brahmana's.
In het oude China was de heerser niet alleen een priester, maar ook een 'zoon van de hemel'.
Oosters despotisme had karakteristieke kenmerken:
1) De prevalentie van de staat over de samenleving invan een absolute graad. De staat wordt beschouwd als de hoogste macht die boven een persoon staat. Het regelt alle werkterreinen en attitudes van mensen, niet alleen in de samenleving, maar ook in het gezin. Het staatshoofd vormt smaken, sociale idealen, kan op elk moment functionarissen aanwijzen en ontslaan, is ongecontroleerd, oefent het commando over het leger uit.
2) Dwangbeleid. De belangrijkste taak waarmee de staat werd geconfronteerd - de opbouw van angst voor elke bewoner. Afdelingen moeten beven en geloven dat de heerser van het land geen tiran is, maar een verdediger van het volk, regerend op elk niveau van macht, en willekeurig en kwaad straft.
3) Staatseigendom van grond. Het behoorde alleen toe aan de staat, geen particulier had vrijheid in economische termen.
4) Socio-hiërarchische structuur. Het lijkt op een piramide. Aan de top was de gouverneur, vervolgens de staatsbureaucratie, de gemeenschapsboeren en de laagste stap behoorde tot afhankelijke mensen.
5) Elke beschaving van het Oude Oosten hadgeorganiseerd machtsapparaat. Het bestond uit drie afdelingen: financieel, openbaar en ook militair. Voordat elk een specifieke taak was. Het ministerie van Financiën zocht fondsen om het administratief apparaat en het leger te onderhouden, het publiek hield zich bezig met de bouw, wegen en het leger voor het leveren van buitenlandse slaven.
Het is vermeldenswaard dat despotisme niet alleen wasnegatief karakter. De staat gaf zelfs met een dergelijk systeem enkele garanties aan de bevolking, hoewel niet gelijk. Wetten controleerden de relaties tussen de bevolking en legden boetes op voor acties. Zo begon een gemoderniseerde beschaafde samenleving vorm te krijgen.